In het artikel van Harm Beertema vallen me een aantal zaken op.
- Hij pleit voor de invoering van een objectief landelijk eindexamen voor het hbo.
Wat bedoelt Beertema daarmee? Ik vermoed een landelijk schriftelijk eindexamen dat is gemaakt door een onafhankelijke instantie.
Maar we weten allemaal dat objectief een lastig begrip is. Een klassieker in de leergang Rechten is de casus waarbij de omstandigheden waaronder de examens worden afgenomen van doorslaggevende betekenis blijken te zijn.
Een kwalitatief goed examen toont het niveau van de kandidaat aan. In het hbo speelt daarbij dat de toepassing van de kennis in complexe situaties aangetoond moet worden. Dat is namelijk de kern van hbo. Een schriftelijk examen in multiple choise vorm heeft een te grote gokkans, vinden velen. Een examen met open vragen geeft antwoorden die voor meerdere uitleg vatbaar zijn.
Zelfs als het mogelijk zou zijn om landelijke schriftelijke examens voor het hbo in te voeren, dan nog hebben we daarmee geen toets aantoont dat de kandidaat beschikt over hbo-kwaliteiten. Het maximaal haalbare is dat er verklaard kan worden dat de hbo-er over kennis beschikt die ligt tussen vwo en universiteit in. Wat de hbo-er kan met die kennis in de praktijk blijft onduidelijk. Vandaar dat een hbo altijd zal verlangen dat er stage is gelopen bij een leerbedrijf dat beschikt over de juiste accreditatie en met de voorwaarde dat er een tripartite overeenkomst is tussen hogeschool, student en leerbedrijf. Alleen het bezit van kennis is niet voldoende om een hbo diploma te behalen, de stage maakt onderdeel uit van de exameneisen die wèl landelijk hetzelfde zijn. Willen we echt vergelijkbare examens in het hbo, dan is het beter om de verantwoording over de examens scherp te houden. Het voorkomt berichtgeving als: dankzij een goed gesprek kon de kandidaat zijn diploma alsnog behalen.
- Hij redeneert via de omgekeerde route. Zijn mening (cgo is een waardeloze manier van lesgeven) gaat hij "bewijzen".
Alle onderwijsniveau's worden er met de haren bijgesleept om aan te tonen dat er een ernstige structuurfout is.
Op de site van de PVV wordt zijn mening helder neergezet. Vroeger, toen de leerling nog luisterde en de meisjes in de klas geen hoofddoek droegen, was lesgeven leuk. Laten we terugkeren naar die situatie. Het is haast een seksistisch beeld dat er wordt geschetst van de leraar die zijn leerlingen kan kneden naar zijn ideaal.
Het cgo werd ook daar ingevoerd en Beertema (toen nog BON) was er niet blij mee. Hij werd geconfronteerd met nieuwe didactische vraagstukken waarin hij geen trek had. Hij wilde zijn lessen blijven draaien en hij wilde dat er naar hem geluisterd werd. Van mij mag Beertema een afkeer hebben van cgo, didactische argumenten tegen cgo heb ik nog nooit van hem vernomen.
- Hij heeft het over de bedrijfsmatige focus. Waarschijnlijk bedoelt Bertema hiermee het zo beruchte Ondernemerschap. Ten onrechte wordt ook hier weer de suggestie gewekt dat Ondernemerschap staat voor een opleiding die commercieel denkt. Een school die opleidingen verzint om er zelf financieel beter van te worden, zoals een bedrijf nieuwe producten uitzet om de concurrentie voor te blijven.
Ondernemerschap betekent echter dat de (hoge)school zich ook richt op de behoeften van het bedrijfsleven. Mbo en hbo leiden beroepsbeoefenaren op, mensen die zich meteen na het behalen van het diploma kunnen melden bij de poort van een bedrijf. De opleidingen die niet hebben voldaan aan de toets van de Inspectie waren relatief jonge opleidingen. Niet ontstaan om te beantwoorden aan de grillen van de studenten, maar mede ontwikkeld op verzoek van een groeiende bedrijfstak, die van Media en Entertainment. Niet voor niets is juist deze branche genoemd in het regeringsbeleid als een van de innovatiegebieden waar Nederland zich moet kunnen meten met de toptien van de wereld.
Elsje Dijkstra